Opiniestuk – Ben van Stijn, raadslid GroenLinks–PvdA Voorne aan Zee
Niemand verlaat huis en haard uit gemak. Wie vlucht, doet dat omdat hij moet – uit angst, uit wanhoop, omdat oorlog, vervolging of armoede geen andere keus laten. Die keuze is allesbehalve lichtzinnig.
De afgelopen jaren heb ik in Ecuador, Colombia en Libanon met eigen ogen gezien wat mensen in die omstandigheden doormaken. In de Bekaavallei in Libanon trof ik talloze Syrische gezinnen in provisorische tentenkampen. Meer dan een miljoen mensen leven daar in onzekerheid. Nauwelijks onderwijs, amper werk, geen toekomst. Probeer je voor te stellen wat het betekent om daar kind te zijn – te moeten opgroeien in uitzichtloosheid.
In Ecuador sprak ik mensen in Chunchi, een stad met een schrijnende statistiek: het hoogste aantal zelfdodingen onder jongeren wereldwijd. In vijf jaar tijd maakten 63 jongeren een einde aan hun leven met landbouwgif. Velen waren achtergelaten bij familie of vreemden omdat hun ouders naar de VS of Spanje waren vertrokken om geld te verdienen. Goede bedoelingen, maar de werkelijkheid liet jongeren ontworteld en eenzaam achter – met fatale gevolgen.
Als rijk land hebben we de middelen en de morele verantwoordelijkheid om mensen in zulke omstandigheden op te vangen of te helpen. Toch zijn het steeds weer deze mensen die als bedreiging worden neergezet. Niet vanwege wat ze doen, maar vanwege wie ze zijn.
De komst van een asielzoekerscentrum is geen aanval op een buurt. Het is een uitdrukking van solidariteit. Natuurlijk mag er zorg en debat zijn, maar laten we dat voeren met respect, en op basis van feiten – niet op basis van verdachtmakingen en angstbeelden.
Want de feiten zijn helder: het aantal asielaanvragen is beheersbaar. Veruit de meeste mensen krijgen terecht bescherming. Structurele overlast? Die is zeldzaam. Wat wél structureel is, is het gebrek aan politieke moed om dit eerlijk uit te leggen. Om niet mee te deinen op de golf van angst, maar verantwoordelijkheid te nemen. Juist als het moeilijk is.
Sommige politici maken van vluchtelingen een bliksemafleider. Dat is begrijpelijk in een tijd van zorgen over woningtekort of bestaanszekerheid, maar het is ook gevaarlijk. Niet omdat het problemen oplost – maar omdat het mensen tegen elkaar opzet. Woede is nooit een oplossing, maar slechts een ingrediënt voor verdeeldheid.
We moeten af van het idee dat opvang een bedreiging is voor onze manier van leven. De ware bedreiging is dat we onze eigen waarden loslaten. Als we niet meer bereid zijn om mensen in nood te helpen, wat zijn die waarden dan in werkelijkheid waard?
Ik geloof dat de meeste mensen wél willen delen – als het eerlijk gebeurt. En dat fatsoen uiteindelijk sterker is dan angst. Maar dan moeten we het ook durven zeggen.
Zoals Joop den Uyl ooit zei:
“De verdraagzaamheid van een samenleving blijkt niet uit hoe ze omgaat met de sterksten, maar met de zwaksten.”
Niemand verlaat huis en haard uit gemak. Wie vlucht, doet dat omdat hij moet – uit angst, uit wanhoop, omdat oorlog, vervolging of armoede geen andere keus laten. Die keuze is allesbehalve lichtzinnig.
De afgelopen jaren heb ik in Ecuador, Colombia en Libanon met eigen ogen gezien wat mensen in die omstandigheden doormaken. In de Bekaavallei in Libanon trof ik talloze Syrische gezinnen in provisorische tentenkampen. Meer dan een miljoen mensen leven daar in onzekerheid. Nauwelijks onderwijs, amper werk, geen toekomst. Probeer je voor te stellen wat het betekent om daar kind te zijn – te moeten opgroeien in uitzichtloosheid.
In Ecuador sprak ik mensen in Chunchi, een stad met een schrijnende statistiek: het hoogste aantal zelfdodingen onder jongeren wereldwijd. In vijf jaar tijd maakten 63 jongeren een einde aan hun leven met landbouwgif. Velen waren achtergelaten bij familie of vreemden omdat hun ouders naar de VS of Spanje waren vertrokken om geld te verdienen. Goede bedoelingen, maar de werkelijkheid liet jongeren ontworteld en eenzaam achter – met fatale gevolgen.
Als rijk land hebben we de middelen en de morele verantwoordelijkheid om mensen in zulke omstandigheden op te vangen of te helpen. Toch zijn het steeds weer deze mensen die als bedreiging worden neergezet. Niet vanwege wat ze doen, maar vanwege wie ze zijn.
De komst van een asielzoekerscentrum is geen aanval op een buurt. Het is een uitdrukking van solidariteit. Natuurlijk mag er zorg en debat zijn, maar laten we dat voeren met respect, en op basis van feiten – niet op basis van verdachtmakingen en angstbeelden.
Want de feiten zijn helder: het aantal asielaanvragen is beheersbaar. Veruit de meeste mensen krijgen terecht bescherming. Structurele overlast? Die is zeldzaam. Wat wél structureel is, is het gebrek aan politieke moed om dit eerlijk uit te leggen. Om niet mee te deinen op de golf van angst, maar verantwoordelijkheid te nemen. Juist als het moeilijk is.
Sommige politici maken van vluchtelingen een bliksemafleider. Dat is begrijpelijk in een tijd van zorgen over woningtekort of bestaanszekerheid, maar het is ook gevaarlijk. Niet omdat het problemen oplost – maar omdat het mensen tegen elkaar opzet. Woede is nooit een oplossing, maar slechts een ingrediënt voor verdeeldheid.
We moeten af van het idee dat opvang een bedreiging is voor onze manier van leven. De ware bedreiging is dat we onze eigen waarden loslaten. Als we niet meer bereid zijn om mensen in nood te helpen, wat zijn die waarden dan in werkelijkheid waard?
Ik geloof dat de meeste mensen wél willen delen – als het eerlijk gebeurt. En dat fatsoen uiteindelijk sterker is dan angst. Maar dan moeten we het ook durven zeggen.
Zoals Joop den Uyl ooit zei:
“De verdraagzaamheid van een samenleving blijkt niet uit hoe ze omgaat met de sterksten, maar met de zwaksten.”